taal van verbeelding

Natuur

 

Aan het einde van de zomer

 

nu druiven tot het uiterst

geplukt zijn uit

wankelende aarde

bloed drupt uit naden

van eeuwen her

 

het daggeld van nu

ongeteld in

waarde verminderd

de schuchtere lach

van kinderen talmend

verklankt over kale en

verlaten akkers

 

ach nu drijft de leegte ons

tot de lokroep om genade

want wie o god wie durft

voor de spiegel zijn

lijkwade te passen

 

zich te wagen aan

vermaken

 

 

 

 

Herfstdag

 

                                               wind                                                

maakt zich bij vlagen

geestdriftig meester

over de dag

 

blad

ontwaakt aan

keerzijde

van dood

leeft

rood

uit aarde op

totdat

zij sterft

 

en

stammen

diep geworteld

staan

rechtop

sterk  gekromd

waar nazaten

armen  ten hemel

strekken

als

ongezegde

 

onder wenkbrauwen

geborsteld

slaan ogen

het verguisde

wonder gade

 

en al wat later is

dan kruinen

kaal getekend

tegen de blauwgrijze lucht

 

die leeft

als uitgedaagde

zaaddragend

verheven in de wind

 

gezegend in een zucht

 

 

 

 

 

Strandleven

 

meeuwen krijsen buitelend

boven een zee

van verlangen

 

gevangen door

een winter die van lieverlee

luid zuchtend traag

de tijd naar verten draagt

 

waar uit zand gevouwen

gele stranden

handen net nog wijzen

naar de vloed die ouder wordt

naarmate hij

zich terugtrekt

 

en voeten stapsgewijs

wat later komt

in het gebed omarmen

 

het duister aan

de wind in vlaag

van waanzin vraagt

te luisteren

naar wat is weggewaaid

 

‘d aloude toren

licht ver strooiend

branding

op doet lichten

tot een getooide bruid

 

en het gedicht

in zand geschreven

dat woord voor woord

geen even kent

tekort schiet

nu leven langzaam

wegebt

 

buiten het zicht

van dichter

 

 

 

Hier aan de kust

 

als ik de golven zie

het strand

dan denk ik

hier voelt

de tijd zich thuis

hier rust verlangen

in het tij

van eb en vloed.

 

’t sleepnet van gister

is niet meer

dan het bed waarin

de dagen levend

slapen zeven in getal

is er een einde

aan het waken

waar zon gegeven

op de golven deint

 

is er nergens haast om

te vertragen

draagt

het ruisen bij aan

innerlijke rust

hier aan de kust

hier voelt de tijd zich thuis

hier is het minnen

als bedoeld

 

 

Bestemmingsplannen

 

wuivend riet leunt

onder water

lui achterover

 

de sloot rekt

zich langer in

het bevangen licht

 

lucht dicht grijs

bedekt oud land

waar wildgroei

dagen etst

 

tijd dicteert er

vruchtloos

pennenvruchten

 

bestemmingsplannen

zij tekenen een

stijlvol heilig wonen

 

terwijl ik schrijf verblijft

lucht boven mij

in ’t ongewisse

 

de koude grond

hij leeft op vrucht

van gister

 

In ander licht

 

nu langzamerhand

de rozen weer gaan slapen

hun verstorven kopjes buigen

in stamelende wind

 

ginds bomen

in ander licht gezet zijn

recht overeind staan

als de vromen op het plein

 

zijn wij verlegen met

de herfst die komt

de regen drup voor drup

 

de vruchten ongeplukt

teveel om dood te gaan

te weinig om te sterven

 

Vleugellam

 

een vogel zweeft biddend

rooflustig

boven zijn prooi

 

de schoven die het land

ritmeren wachten gebonden

op de aanval

 

sloten sidderen

doorsnijden tijdloos

zonlicht

 

nog duurt het

wachten voort alsof

het bidden staakt

Doorzoek de website

Contact

Gedichten - atelier 0641459847

Natuur

Herfstperikelen

 

nijpend splijt

wit licht

het wolkendek

 

gek genoeg heeft tijd

die normaliter

heer en meester is

geen invloed op de duur

 

wordt lucht

toch eerder grijs

dan fietser die jong nog

in de regen fluit

naar ’t blonde dat

zich schuilhoudt

 

koud is het niet

november stijgt

op lijst

van statistieken

 

voegt blad zich bij

bekenden van weleer

en ach de tijd

valt als vanzelf

dan toch weer gelijk

met alle and’ re

herfstperikelen

 

 

 

 

Uit zwarte aarde

 

‘t kronkelen

ondergronds

het kent geen einde

 

de zwarte aarde

wentelt zich

in zuurstof en

 

weet

dat straks

in ’t voorjaar

 

de bloei

tot bottend toe

uit het skelet

zal kruipen

 

een

overweldigend palet

waar struiken

handenklappend

juichen

 

 

Aan het einde van de zomer

 

nu druiven tot het uiterst

geplukt zijn uit

wankelende aarde

bloed drupt uit naden

van eeuwen her

 

het daggeld van nu

ongeteld in

waarde verminderd

de schuchtere lach

van kinderen talmend

verklankt over kale en

verlaten akkers

 

ach nu drijft de leegte ons

tot de lokroep om genade

want wie o god wie durft

voor de spiegel zijn

lijkwade te passen

 

zich te wagen aan

vermaken

 

 

 

Aankondiging

 

nu het ronduit menens wordt

en scherpe wind

wat dunne plakken snijdt

van ’t laatste restje zomerhuid

 

kind stemmig luid

met takken speelt die herfst

verheugd heeft neergelegd

de rijpe oogst gekneusd

en wijn in zakken is gedaan

 

worden - nu bijna alles

bloot ligt - winterjassen

uit de kast gehaald

draaien we aan knoppen

om kachels warm te stoken

 

dompelt zon zich als vanouds

eerder onder in de tijd

verschijnen zwachtels aan de lucht

om koude te ontdoen van pijnen

bezinnen vogels zich een vlucht

 

nu

nu het ronduit menens wordt

 

 

Bestemmingsplannen

 

wuivend riet leunt

onder water

lui achterover

 

de sloot rekt

zich langer in

het bevangen licht

 

lucht dicht grijs

bedekt oud land

waar wildgroei

dagen etst

 

tijd dicteert er

vruchtloos

pennenvruchten

 

bestemmingsplannen

zij tekenen een

stijlvol heilig wonen

 

terwijl ik schrijf verblijft

lucht boven mij

in ’t ongewisse

 

de koude grond

hij leeft op vrucht

van gister

 

 

reiger loert op vis                                                        

oeverloos geconcentreerd                                   

schittering verblindt    

 

 

 

Even maar

 

tijd drentelt

een verloren uur

tussen het lover

 

vogels zingen

hun lied een

hemel hoger

 

niets hier is

indringender

dan stilte

 

een moment slechts

op vingerspelden

van één hand

te tellen

 

 

Liefdeslicht

 

het morgenlicht wandelt het leven binnen

bezoekt de tuinen van de dood

schenkt warmte aan takken die beminnen

en kleurt de nieuwe morgen rood

 

licht loutert het leven

totdat het open bloeit

uitnodigend schenkt hij bedreven

waar eerder uit liefde was gesnoeid

 

zo zoekt het licht geploegde aarde

zijn warmte roept het wakker

opdat geliefde vruchtbare gaarde

opbloeit tot een oogstbare akker

Nog even en ’t is zomer

 

ik zie de tuin

zijn wonden van

de winter likken

de struiken schikken

zich tot bloei

 

waar mensen lachen

en goed garen spinnen

in de nog blote

voorjaarszon

 

het herfstbruin

blond wordt

in alle kleuren sterft

zo bespeur

ik ook veelkleurig wit

zoals een bruid

zich kleed tot huwen

 

ik hoor vele

vroege vogels zingen

als prelude

op de zomer

luid en uit volle borst

 

een duif strijkt neer

op kruin van de

beminde oude eik

hoog is het koergehalte

van zijn herinneringen

zo krijgt de zomer

in de laan

zachtjes aan gestalte

Openluchttheater

 

zacht buigen grassen

als ras artiesten

in het open veld

 

doorlopend telt

de voorstelling

tientallen bezoekers

 

de vroege vogels waren er

het eerst nadat de maan

zich had gewassen

 

libellen wisselden

van zitplaats bij het

volgende bedrijf

 

de kauwen – eksters

en de duiven zij

schuiven allemaal aan

 

en wind applaudisseert

bij vlagen ach deze

zomerdagen is het

 

vrij entree